Een kwart van de zelfstandigen heeft onvoldoende financiële mogelijkheden om in een minimuminkomen te voorzien als ze arbeidsongeschikt worden. Meer dan de helft van de zelfstandigen heeft onvoldoende mogelijkheden om een vervangend inkomen op WIA-niveau te krijgen. Eén op de twintig heeft zelfs helemaal geen mogelijkheden om in een minimuminkomen te voorzien. Zij zullen waarschijnlijk een beroep op de bijstand doen. Dat concludeert het CPB in het vandaag verschenen onderzoek ‘Zelfstandigen en arbeidsongeschiktheid‘. Met name jongere zelfstandigen verzekeren zich steeds minder.
Helft heeft alternatief
Nog geen kwart van de zelfstandigen heeft dus een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid. Interessant is dat de onderzoekers – anders dan in vergelijkend onderzoek – gekeken hebben naar welke alternatieven die zelfstandigen hebben voor een verzekering. Immers een AOV is niet de enige remedie om iets te doen aan het verlies aan inkomen bij arbeidsongeschiktheid. Uit het onderstaande plaatje blijft dat de helft voldoende alternatieven heeft om een inkomen op WIA niveau (vergelijking met werknemer) te blijven behouden.
Solidariteit en/of Keuzevrijheid
Het onderzoek kreeg de treffende onderkop ‘Solidariteit | Keuzevrijheid’ mee. Een politiek antwoord op de constateringen uit het rapport gaat immers ook over een antwoord op die vraag. Een collectief en verplicht (basis)stelsel gebaseerd op onderlinge solidariteit of een (volledige) keuzevrijheid, met alle schakeringen die daar tussen zitten. De politieke partijen maken daar in hun verkiezingsprogramma’s (zie het ZiPdossier Verkiezingen 2017) verschillende keuzes in.
“Een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering kan een oplossing zijn, maar daar zitten voor- en nadelen aan. Dat komt door de uiteenlopende belangen van zelfstandigen onderling en de maatschappij als geheel. Verder zou nagedacht kunnen worden voor welk bedrag een zelfstandige zich zou moeten verzekeren, ook in vergelijking tot werknemers.” zo schrijven de onderzoekers van het CPB.
“Voordeel van een verplichte verzekering is dat die kan leiden tot minder ongelijke concurrentie tussen zelfstandigen en (verplicht verzekerde) werknemers. Daarnaast leidt een verplichte verzekering tot schaalvoordelen en meer solidariteit, doordat ook zelfstandigen met slechte risico’s zich kunnen verzekeren. Verder voorkomt het dat zelfstandigen een beroep doen op de bijstand. Nadelen zijn: minder keuzevrijheid en hogere kosten voor de zelfstandige en ongelijkere concurrentie met buitenlandse zelfstandigen. Of zo’n verplichte verzekering er moet komen, is een politieke keuze. Naast een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering zijn er echter ook minder verplichtende vormen van verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid denkbaar, bijvoorbeeld met een opting-out (uitstapmogelijkheid).”
Het CPB maakt – niet onterecht – ook een vergelijking met werknemers in loondienst: “Werknemers hebben, dankzij hun arbeidsongeschiktheidsverzekering, gemiddeld meer mogelijkheden om een financiële klap op te vangen als zij arbeidsongeschikt worden dan zelfstandigen. Werknemers zouden er slechter voor staan dan zelfstandigen als er geen arbeidsongeschiktheidsverzekering was. Dit roept de (politieke) vraag op of werknemers te veel verzekerd zijn, zelfstandigen te weinig of dat deze verschillen te motiveren zijn door verschillende voorkeuren voor verzekeren. Een arbeidsongeschiktheidsverzekering op minimumniveau biedt vooral een verzekering tegen de partner- en vermogenstoets in de bijstand. Een verzekering op WIA-niveau voorkomt een grotere terugval in inkomen.”